Dag 12 Affligem - Overboelare

12 januari 1998 - Affligem, België

Dag 12

Maandag  12-01-1998                       Affligem – Overboelare   35 Km    Totaal  353 Km

Uitslapen in een klooster is er niet bij, om Half zeven zit ik in de kapel en doe mee aan de gebedsdienst. Tijdens een gebed van de  monnik die de dienst lijdt  vraagt hij de zegen voor de pelgrim die zich in hun midden bevindt. “Pelgrim?” Ik een pelgrim? Als ik een pelgrim ben dan is het lopen alleen een middel om mijn doel te bereiken en geen doel op zich. Het lopen was ook het doel niet echt, maar een pelgrim? Daar moet ik wel even aan wennen.

Na de dienst is er ontbijt wat ik alleen en in stilte nuttig. Naast mijn bord ligt een envelop, waarop staat afz, Dom Frans. In de envelop zit een kleine Jacobschelp, wat hebben deze monniken met mij voor ?

Ben ik voor hun zo belangrijk ?

Ik weet het niet !  Ik weet het niet !

Wat ik wel weet, is dat wat nog niemand weet. Dat ik in mijn hart deze monniken begrijp en heel dicht naast ze sta. Ik zou één van hen kunnen zijn en graag. In dit leven is er voor mij nog geen plaats in een klooster. Niet dat ik in een volgend leven geloof, maar het leven van nu is het leven met Coralie. De liefde voor haar overstemt alles. Zo weet ik dat de volgende zin voor mij van toepassing is.

Honderd mannen kunnen een huis bouwen; om een thuis te krijgen heb je een vrouw nodig “.

De kamerdeur met nummer 23 doe ik zachtjes dicht, kijk niet meer achterom en loop naar beneden. De voordeur wordt voor me opengedaan en broeder Sjors wenst me een goede reis.

De tocht gaat langs de rivier de Dender. Het landschap is mooi en vredig, het weer is goed. Wat wens ik nog meer.

Het stadje Ninove is mijn eerste rustpunt vandaag. Ik bedenk me nu pas dat ik weinig of geen rust neem, niet dat ik er veel behoefte aan heb, maar rusten op zijn tijd moet. Of prent ik mezelf dat maar in. Ik zit nu op een bank aan de rand van de stad. Het verkeer is hier chaotisch en lawaaierig.

Er komen vijf kinderen aan lopen, niet echt lopen, meer duwend en trekkend aan elkanders kleren. Wanneer ze mij voorbij lopen zien ze me pas zitten. Ze lopen nog een paar meter door, draaien zich om en komen terug.

De dikste van het stel zegt; “Hallo meneer, spreek u ook Frans”? “Een paar woorden, Hoezo”?

“Nou ziet u over een paar kilometer komt u in het Franstalig gebied terecht, en als u geen Frans spreekt kunt u daar geen eten kopen, en zult u verhongeren. Daarom hebben we voor u een koek met noten.” Ze staan allemaal te lachen om de grap, maar van die koek menen ze wel. Een meisje van een jaar of vijftien met zwart haar, stapt naar voor en geeft mij een dikke koek met noten. “ Dat is wel heel vriendelijk van jullie. Is dit een plaatselijk gebruik of vinden jullie dit gewoon leuk om te doen”. “Het is iets van ons zelf en dat kwam zo. U kwam de brug over en toen moest u stoppen voor het voetlicht. En u deed dat ook nog, dat vonden we zo plesant want niemand doet dat hier. Wij liepen toen achter u. Deze koek heeft u dus gewoon verdiend”. Ik bedank ze voor dit leuke gebaar en we lopen samen een eindje op richting het centrum. Onder het lopen vragen ze honderduit over het hoe en waarom van mijn tocht. Op een plein in het centrum leggen de kinderen nog even uit hoe ik de stad door kom. We groeten elkaar en de kinderen lopen voor me uit en stappen een grote snoepwinkel binnen. De rest van de tocht gaat langs de rivier de Dender tot Geraardsbergen. Bij een scherpe bocht in de rivier vlak voor Geraardsbergen sta ik zomaar voor een jeugdboerderij. Even twijfel ik, maar iets in mij zegt dat ik door moet. Ook al staan na een dikke dertig kilometer mijn kuiten op springen. Mijn behoefte om met mensen te praten en mijn gevoelens te delen is sterk, zo sterk dat ik weet dat ik daardoor een goed onderdak zal krijgen, beter dan een jeugdherberg. Mijn lichaam zegt “Fout”     

Bij binnenkomst van Geraardsbergen is het zo mogelijk nog rumoeriger dan in Ninove. Ik dender met de Dender mee de stad in. Rechts aan de andere kant van de rivier zie ik een groot gebouw wat op een klooster lijkt. Een man wiens weg ik versper vraag ik of dat inderdaad een klooster is. De man vertelt dat het een klooster is, maar dat er geen monniken meer wonen. Het wordt leuker als de man vertelt dat er verderop  in de stad wel een bewoond klooster is. Een klooster vinden is normaal niet zo’n probleem, maar een klooster vinden in een stad, die er uitziet als één groot gebouw, valt niet mee. Ik loop dan ook een paar keer verkeerd.

In een lange, maar doodlopende straat wijst een vriendelijke oude dame mij een kleine groene deur aan. “Deze deur is de ingang van het klooster.” zegt de oude dame.

Een huis tuin en keuken bel is voldoende om mijn aanwezigheid te melden. De deur wordt van afstand elektrisch ontgrendeld. Ik stap een kleine tuin binnen. Een paadje van tien meter brengt me naar de voordeur, die ook al open gaat. Een klein vrouwtje van ongeveer vijf en zeventig jaar groet me vriendelijk. “Wat kan ik voor u doen meneer” vraagt ze. Ik vertel haar het doel van mijn reis en van mijn komst naar het klooster. Ze zegt, “maar meneer dit is een nonnenklooster wij mogen geen mannen binnen laten. ”Op dat moment komt er een non aan die het woord overneemt. Ze zegt, “Ik ben hier de Moeder overste en wij zouden het fijn vinden als we u konden helpen, maar onze wetten laten het niet toe dat we een man in ons klooster herbergen.” “Het spijt ons, u kunt wel terecht in het ziekenhuis, daar hebben ze een sociale opvang. Het ziekenhuis is hier maar vijf honderd meter vandaan”.

De non had gelijk. Na een paar minuten sta ik in de hal van het plaatselijk ziekenhuis. Aan de infobalie vraag ik naar de mogelijkheid van de sociale opvang. Eigenlijk weet ik niet wat ze hier met sociale opvang bedoelen, maar ik wacht wel af. Ik mag even plaatsnemen en er wordt iemand gewaarschuwd over mijn aanwezigheid.

Tijdens het wachten in de hal van het ziekenhuis dwalen mijn gedachten weg. Ik probeer erachter te komen hoe vaak ik in een ziekenhuis heb zitten wachten en waarvoor. De meeste keren dat ik in een ziekenhuis heb zitten wachten waren zeker niet de leukste momenten van mijn leven. Veel van die momenten heb ik ver naar de achtergrond verdrongen. Met enige angst wacht ik dan ook op het moment dat de verdrongen herinneringen beslag zullen leggen op mijn gevoelsleven. Niet dat ik angst heb dat ik het niet baas kan, nee het is veel meer de angst dat de verdrieten mij zullen gaan tekenen en mijn spontaniteit wegnemen.

“Goedemiddag” zegt een vrouw in een wit uniform. “U heeft gevraagd of u hier kunt overnachten ?” “Ja inderdaad, is dat mogelijk?” De vrouw zegt; “ Het is wel mogelijk want we hebben hier een opvang voor zwervers, maar ik zie dat u geen zwerver bent.” “Wij mogen u dan helaas geen onderdak verlenen. Wel kan ik met u afspreken, dat wanneer u na tien uur vanavond nog geen onderdak heeft gevonden u hier wel terecht kunt. Dan is er zo gezegd een noodsituatie ontstaan. En in een noodsituatie mogen we u wel helpen”. Ik bedank haar voor de genomen moeite en vertrek.

De mensen hier zijn wel vriendelijk, maar helpen kunnen of willen ze niet. Er staat mij niets anders voor dan de stad te verlaten en door te gaan op de route. Echter, waar slaap ik vannacht.

Ik neem de grote baan zoals de Belgen dat zeggen en ga richting Lessines. Na een paar kilometer langs deze drukke weg gelopen te hebben kom ik in de buurtschap Over-Boulare. De plaatselijk kroeg is altijd een goede informatie bron. Zo ook deze keer. Een man met een geruit overhemd en zangerige stem vertelt dat er hier in het dorp een pastoor woont, die bekend staat om zijn gastvrijheid. 

Het juiste adres weet hij niet, maar met een globale routebeschrijving kom ik toch bij de pastoor terecht. Hij is thuis en stelt zich voor als pastoor Luc.

Ondanks de duidelijk angst en onzekerheid van hem klikt het wel. Hij verteld direct het nodige over zichzelf en geeft daarmee zijn goede bedoelingen aan. We drinken een glas wijn op de kennismaking. Pastoor Luc vertelt dat hij hier al jaren woont, maar nooit voor zichzelf kookt.

“Hier in de straat wonen vrienden, waar ik bijna iedere dag eet”. Zegt pastoor Luc. “Ik wilde er net heen gaan om te eten, nu zal ik ze eerst even bellen of het goed is dat ik u meeneem.”

“Hallo Geraldine, met Luc is het goed dat ik iemand meeneem om te eten? Het is een pelgrim uit Nederland! Het antwoord is bevestigend. Luc “zegt kom we gaan.” Ik kleed me nog even om en we gaan naar zijn vrienden.

Een huishoudwinkel is tevens de ingang van het huis van zijn vrienden. De winkel staat vol met de meest uiteenlopende artikelen. Geraldine en haar man Barend begroeten me hartelijk en laten me weten dat ik welkom ben. Het gebed wordt in stilte gedaan, wat ik niet verwachtte met een pastoor aan tafel.

De broodmaaltijd is geweldig. Ik weet niet waar het eind is. Honger is net zoals angst een slechte raadgever. Deze mensen zijn gelovig en in vol vertrouwen over God. In dit vertrouwen is het dan ook dat ze mij vragen om voor hun een kaarsje te branden wanneer ik in de grote kathedraal van Chartres ben.

Na de maaltijd praten we nog wat na en nemen afscheid. In het afscheid zit een verrassing. Als ik Geraldine een hand geef stopt ze me een briefje in mijn handen, zo voelt dat tenminste. Het blijkt papiergeld te zijn. Ik kijk verbaast. Geraldine doet mijn hand dicht en zegt; U heeft me vanavond iets gegeven wat meer waard is dan geld. Op de terugweg naar Luc’s huis, vraag ik ; Weet jij wat ze hier mee bedoelt? “Ja” zegt Luc en zwijgt verder. Ik durf het gesprek hierover niet voort te zetten.

Het is maar driehonderd meter tot zijn huis. De laatste honderd meter kijk ik even omhoog en laat mijn gedachte de vrije loop.

Ik zie een ster,

Kijk naar de sterren in een heldere nacht,

en je ziet hun volheid en pracht.

 

Dan moet je bedenken,

het zijn geschenken.

 

Hoe die sterren hun macht vertonen,

aan ons die zo ver weg wonen.

 

Die sterren, zo zuiver en licht,

hebben vrede in mijn hart gesticht.

 

Die sterren, zo veraf maar zo dichtbij,

mens, wat voel ik me vrij en blij.

Het stoepje en de trap, de deur en de warmte. Ik ben bereid om een goede nacht te maken. “Zullen we nog wat drinken” zegt Luc.

We drinken een bier en raken in gesprek over de eenvoud van mensen. Hij verteld over zijn geloof en gevoel en over het slagveld van de menselijke beroering. Zo zeg ik tegen hem; “Luc je bent een prachtmens en ik bewonder je moed en doorzettingsvermogen. Het is een mooie tijd waar we in leven, maar de mens vereenzaamt en gelooft nauwelijks nog in zichzelf.

“Juist” zegt Luc . “Dat is nou net wat Geraldine bedoelde. Jij straalt zoveel zelfvertrouwen uit waardoor mensen weer durven te leven, weer in zichzelf geloven.

Blij ben ik niet echt met deze woorden want ze zijn niet vrijblijvend, ze geven me ook verplichtingen in het leven en daar ben ik me ook terdege van bewust.

Luc vertelt nog enkele leuke voorvallen uit zijn parochie. Het gesprek wordt hier wat luchtiger door en dat is goed. We drinken de glazen leeg en de dag is gedaan het is elf uur, welterusten.

De slaap, ja die slaap waar ben je toch, ik ben zo moe. 

Het zal zeker twaalf uur zijn geweest als de slaap me vrolijk komt begroeten, en zegt; “Je hebt nog even tijd om iets vrolijks op te schrijven, dan zorg ik dat je lekker slaapt.

“ Welnu, Meneertje slaap. Als jij het slapen nou eens voordoet, dan doe ik je direct na.”

Het was een deal, vlak voordat ik in slaap viel.