Dag 17 Wasmec au Bac - Bonavis

17 januari 1998 - Toufflers, Frankrijk

DAG 17

Zaterdag  17-01-1998 

Wasmes au Bac – Bonavis    23Km     Totaal 486Km

Met volle bepakking.De dag is vroeg en ik ook. Het is een boeren bedrijf dus bedrijvigheid alom en vroeg! Om Zeven uur klop ik aan de voordeur. De boerin doet open en is zeer verrast dat ik haar het zakje bloemenzaad geef. Ze ziet de waarde van het kleine cadeautje en bedankt me. Ze zegt “Gisteravond hebben we ons afgevraagd of u een pastoor bent, op bedevaart”. Als ik “Nee” zeg kijkt ze enigszins teleurgesteld.

 

Een groet doet goed en ik vertrek.

Ik zet flink de pas erin, want het is koud. Ondanks de matige slaap voelt mijn lijf uitstekend. Langs de rivier waar die leuke huisjes staan, zie ik niemand. Ze slapen nog. Die man met zijn akelige vrouw, zullen die nog samen slapen? Houden ze nog wel van elkaar? Wat stel ik mezelf een vragen zo vroeg op de morgen. Over zulke dingen des levens nadenken is zeker niet verkeerd. Overal is het nog stil en mijn denken wordt niet gestoord.

Het leven van die twee, zal dat verworden zijn tot een: “Schat geef mij het zout eens door?” Of zal er sprake zijn van echte liefde? En wat is dan die echte liefde?

Het doet me even denken aan mijn opa en oma van mijn vaders kant dat waren aardige en rustige mensen. Op hun zestig jarige bruiloft vroeg ik aan mijn opa: “Opa, houd u nog steeds van oma? Mij opa inmiddels boven de tachtig keek me aan en zei; “lieve jonge, ik heb nooit van haar gehouden.  Ze is mijn beste vriendin en maatje in dit leven”. Wij hebben elkaar gelukkig gemaakt.

Dat is genoeg!

Het was een levensles van de eerste orde. Een man wiens leven bestond uit eenvoud, gaf mij een nadenker waar ik lang over heb nagedacht.

Mijn opa vertelde in een later bezoek wat meer over de jeugd van mijn vader. Voor een man is het van belang als hij in zichzelf zijn vader terug ziet, meende mijn opa. Een Neanderthaler vond hij mijn vader. “Waarom dan?” Vroeg ik hem. Mijn opa antwoordde; “Je vader is zwaar behaard, een gedrongen en sterk lijf en voor de duvel en z,n ouwe moer niet bang. “ Ja dat hij sterk is dat weet ik. “Als ik met hem stoei, pakt hij mij beet en zegt dan ’ik heb je gevangen tussen twee ijzeren tangen”. In een grapje vertelde mijn opa en mijn vader soms ware dingen, nooit hard of gemeen. Toch waren zijn lessen niet altijd even leuk. “Alles hoort erbij” grapte hij dan.  “Alles opa?” vroeg ik dan. “Alles, want niets menselijks is ons vreemd”.

Wat is dit een heerlijk moment om zo in de stilte van de ochtend deze herinneringen te hebben. In een verlaten huis, leggen mijn pen en papier dit eerste uur van de dag vast.

Mijn OpaDe Pelgrim

Wie ben je dan beste man.

Dat ik zo veel op je lijken kan.

Heb ik jou bloed in mijn aderen stromen.

Komen ze dan van jou die mooie dromen.

 

Ben ik zo gelijk aan mijn vader en aan jou.

Is het daarom dat ik zoveel van het leven hou.

Ik voel zoveel kracht van waaruit ik leef.

En straks weer aan mijn kinderen geef.

 

Een vrij man ben ik geworden in dit leven.

Te kunnen zijn zo als jij, is voor mij een streven.

Rare dingen zet ik zo op papier. Zo laat ik wel diep in me kijken. Mensen die dit later lezen zullen hier zeker veel aan hebben als ze mij beter willen leren kennen. Maar wie wil mij nou beter leren kennen?

Vele mensen om mij heen begrijpen me niet. Het zal voor een groot gedeelte aan mijzelf liggen, ik probeer me daar steeds meer bewust van te worden. “Een gewone man, zo zou ik mijzelf graag betitelen” Helaas is dat niet altijd mogelijk. Kijk nou naar deze tocht? Is dat gewoon of ongewoon. Ach ik loop, dat is al.

De afstand naar Cambrai is nog hooguit 8 kilometer, als ik doorloop ben ik er om 9.30uur. Ergens in een kroegje me opwarmen en het bezoek uit Nederland opwachten lijkt me een goed idee. De afgelopen nacht was wel lang, maar niet warm en ik rammel van de honger. Rammelen of niet ik heb geen geld meer om iets te kopen. Langs de wegen is het stil. Ook hier is het natuurlijk weekend, het is zaterdag en nog steeds vroeg.

Om 09.00uur komt Cambrai in zicht en ook de regen is weer van de partij. Telefoon! Arend belt. Ons gesprek is kort, het komt niet goed opgang. Door de telefoon ben ik niet zo’n goede prater en hij ook niet. Wanneer we elkaar gewoon spreken lukt dat redelijk goed, ook niet altijd. Er zit ook een tijdgat van 15 jaar in. Dat is heel lang in een mensenleven. Als 4 jarig kind verdween hij met zijn zusje, broertje en moeder uit mijn leven. Om onbegrijpelijke redenen is ze weggegaan. Deze gedachten laat ik gauw los. Mijn humeur is opperbest en dat wil ik graag zo houden. De verwerking van dit scheidingsproces kan ik later op mijn reis nog wel eens op papier zetten. Nu is nu en het is nog ver naar Helechosa. Mijn aandacht wil ik toch gericht houden op vandaag en de komst van Coralie, Toos en Pieter.

De intocht in Cambrai is niets bijzonders. Het is een stadje van 40.000 inwoners. Weinig weet ik van deze stad. Het is wel een oude stad. Al in het jaar 346 had Cambrai een bisschopszetel.

In het oud Vlaams heet de stad Kamerijk, een naam die de Fransen nu liever niet meer horen.

De stad heeft wel wat verwoestingen meegemaakt, maar heeft toch veel oude gebouwen weten te behouden.

Aan de rand van de stad, aan één van de invalswegen staat een lelijk spoorwegviaduct te pronken. Bijna tegen het taluud van het viaduct aanleunend staat een café. Van buiten ziet het er niet uit. Binnen is het helder en warm. Zoals bijna al de afgelopen dagen kom ik kletsnat binnen. Meestal is dat in een café niet zo’n bezwaar. Hier maakt de eigenaar er ook geen punt van. Ik instaleer me bij het raam en hang mijn nattigheid aan de radiator te drogen. Nadat ik de man uitgelegd heb wie en wat ik ben en dat ik graag een kop koffie wil, zijn ze zeker één en al vriendelijkheid. Wat ze niet weten is dat ik hier een paar uur zal blijven zitten wachten op de komst van den Hollanders.

Voor mijn tweede kop koffie loop ik naar de bar en de barman zet net een schaal neer met hardgekookte eieren. Twee hardgekookte eieren een koekje en twee koffie is mijn ontbijt.

Na wat telefoontjes met Coralie lukt het hun om het café te vinden. Het is 11.45 uur wanneer de vrolijke Hollanders binnenstappen. Het is een goed weerzien, we drinken koffie en maken plannen. Er wordt voor mij betaald en we vertrekken.

Tot half op de middag zal ik samen lopen met Coralie. Vanaf het café lopen we eigenlijk direct de stad in. Het centrum is vol grote statige gebouwen. Het is toch zeker een uur lopen voordat we door de stad zijn.

Net buiten de stad  treffen we Toos en Pieter weer. Het is regen en nog eens regen. In een klein knijpje drinken we thee en vervolgen onze weg.

Zo rond 16.00 uur treffen we ze nogmaals. Ze vertellen ons dat ze een overnachting hebben geregeld in Bonavis. Het is een “Bed en breakfast” in een verbouwde boerderij.

Pieter loopt de laatste vijf kilometer mee en dat is leuk. We praten amper, het is gewoon te slecht weer.

Net buiten het dorpje Bonavis, aan een stil landweggetje ligt ons onderkomen voor de komende nacht.

Een verbouwde hoeve met een prachtige binnenplaats. In deze contreien zie je ze nog maar weinig, de meeste zijn gesloopt of staan als een bouwval mistroostig van zich af te kijken. Het is er warm en gezellig. We zijn de enige gasten en dat geeft een voordeel van persoonlijke benadering van de waard en zijn vrouw.

Na ons geïnstalleerd te hebben compleet met hete douche zijn we in de stemming voor een stevige hap.

In een overvol steakhouse eten we een te grote steak en drinken we  te veel bier. Hoe het kon gebeuren weet ik nog niet, maar eenmaal terug op de kamer dronken we met z,n vieren nog even een fles aardappelwodka leeg. Daarna kwam de nacht snel en velde mij waar ik bij was.

=======================================================================================================